Sean Cannon houdt met Dublin Legends een traditie in stand: ,Goede liedjes blijven altijd bestaan’

Sean Cannon houdt met Dublin Legends een traditie in stand: ,Goede liedjes blijven altijd bestaan’

Door Harry de Jong

The Dubliners mogen dan officieel al tien jaar niet meer bestaan, hun muziek is nog altijd springlevend. Onder de naam The Dublin Legends trekken gitarist/zanger Sean Cannon, banjospeler/zanger Paul Watchorn, violist/banjospeler Gerry O’Connor en zanger/gitarist Shay Kavanagh de wereld rond om het muzikale erfgoed van de meest markante groep uit de geschiedenis van de Ierse folk levend te houden.

En dat doen ze met verve. De groep laat met onverslijtbare krakers als The Wild Rover en Whiskey In The Jar de hoogtijdagen van the Dubliners herleven. De vonken vliegen er bijkans af. The Dubliners werden opgericht in 1962 en Sean Cannon heeft het grootste deel van de historie van de groep meegemaakt. Hij volgde in 1983 Luke Kelly op, die kort daarna aan een hersentumor zou overlijden. Ook Gerry O’Connor heeft nog korte tijd deel uitgemaakt van de oorspronkelijke Dubliners. Hij nam in 2012 de plaats in van de plotseling overleden Barney McKenna. Het was meteen duidelijk dat O’Connor een beetje rock and roll in de groep bracht. Maar wat wil je ook, als je veelvuldig op pad bent geweest met gitaarbeul Joe Bonamassa.

Gezond

Sean Cannon is inmiddels 81, maar nog niet van plan om te stoppen. ,,Alhoewel ik daar wel eens over denk,’’ bekent hij tijdens een recent bezoek aan Nederland. ,,Maar zolang ik me gezond voel, wil ik doorgaan met muziek maken. En er is trouwens nog altijd klik tussen mij en de andere leden van the Dublin Legends, daarom is het ook zo leuk om door te gaan. Maar we lopen elkaars deur niet plat, iedereen heeft zijn eigen muzikale projecten waar hij naast de  groep mee bezig is. Nee, helemaal niks doen is niets voor mij, dat heb ik in de coronatijd wel ervaren. Dat was een vervelende periode.  Ik had tot dan toe een trio met mijn twee zonen James en Robert. We noemden ons the Cannons en speelden een mix van folk en country.  Maar in de twee jaar dat we door corona in een lockdown hebben gezeten, is dat initiatief helemaal doodgebloed. Jammer.’’

Cannon maakt fysiek een wat broze indruk, maar is voor zijn leeftijd  behoorlijk vitaal. Reizen en een paar uren op een podium staan, gaan hem nog gemakkelijk af. Dit interview vindt plaats op een zonnig terras en de muzikant hangt met een zwierig gebaar zijn bruine colbertjasje over de stoel. ,,Doe mij maar een pint whisky,’’ grinnikt hij tegen de ober die met opgerolde mouwen naast hem komt staan. En met pretoogjes: ,,Nee, maak er toch maar een geurig bakje thee van. Als je zo oud als ik wilt worden, moet je geen alcohol meer drinken. Ik drink water in plaats van bier.’’

Veranderd 

,,The Dubliners hebben destijds mijn hele leven veranderd,’’ zegt Cannon even later peinzend. ,,Ik modderde tot die tijd maar wat aan in de Engelse clubscene. Toen Luke Kelly in 1982 ziek werd, vroeg bandleider John Sheahan mij zolang zijn plaats in te nemen. Tot Kelly weer beter werd. Maar hij werd niet beter. Tijdens een tour door Duitsland voelde hij zich zo ziek dat hij nauwelijks z’n optreden af kon maken. Dat was in Mannheim. Daarna zou hij nooit meer op een podium staan. In januari 1984 overleed hij aan een hersentumor en kanker. Maar ja, zo is het leven.’’

,,Ik ben altijd een zwerver geweest”,  bekent Cannon, nippend aan zijn thee. ,,Iemand die bij de dag leeft. Ik heb de middelbare school niet afgemaakt omdat ik een normaal bestaan niet zag zitten. Jarenlang ben ik  liftend door Europa getrokken en pakte tussen de bedrijven door allerlei baantjes aan, van klusjesman tot bordenwasser. Eigenlijk had ik wel leraar willen worden, want ik heb een talenknobbel. Ik heb tijdens mijn zwerftochten door Duitsland en Zwitserland zelfs een tijdje privéleraar gespeeld. Ik leerde rijke kinderen Engels.”

Bestemming 

,,Maar uiteindelijk heb ik in de muziek toch mijn bestemming gevonden,’’ vervolgt Cannon. ,,En daar ben ik blij om. Zo heb ik de rest van mijn leven een zinvolle invulling kunnen geven. Ik kocht in 1962 mijn eerste gitaar. En meteen een akkoordenboek erbij. Ik weet nog dat ik dacht: man, dat zijn er veel te veel, die leer ik nooit. Ik zat toen in Duitsland en de eerste nummers die ik leerde spelen, waren Duitse volksliedjes. Die probeerde ik dan te zingen met de stem van Ronnie Drew, de oprichter van the Dubliners. Want hij was mijn held. Gek trouwens dat ik niet eerder met muziek begonnen ben, want ons ouderlijk huis in Engeland was er vol mee. Ja, ik ben geboren en getogen in Ierland, maar op mijn vijftiende emigreerden mijn ouders naar Engeland en sindsdien ben ik daar blijven wonen. In Coventry om precies te zijn. Ik heb er nooit over gedacht om terug te gaan naar Ierland, want mijn hele familie woont in Engeland. En daar voel ik me thuis. Maar om even terug te komen op mijn jeugd: Mijn vader speelde viool en mijn moeder piano. En ze hadden allemaal 78 toeren grammofoonplaten, met muziek van John McCormack, de operazanger. Ik zie nog wel eens oude fragmenten van zijn liedjes op You Tube en dan denk ik: zangers komen en gaan, maar goede liedjes blijven altijd bestaan. En dat geldt zeker voor the Dubliners. Wij zingen nog altijd het repertoire waar zij in 1962 mee begonnen.’’