11 dec Kent Finlay en Joe Ely
Kent Finlay en Joe Ely (San Marcos, Texas, 2008)
,Als je van Jezus houdt, toeter dan eenmaal.’’ Heel Texas is ervan vergeven: grote borden langs de snelwegen waarop wordt verwezen naar de Zoon van God en de bijbel. ,,Wanneer heb jij voor het laatst aan Jezus gedacht?’’ ,,Ja, hij is ook voor jou aan het kruis gestorven.’’ En ga zo maar door. Samen met fotograaf Henk Bleeker ben ik op weg naar San Marcos, een voorstadje van Austin. We hebben een afspraak met Kent Finlay, een ware pionier van Texas country in al z’n varianten. Hij was een van de eersten die in de jaren zeventig de nieuwe lichting Texaanse countryrockers signaleerde en gaf hen de kans op te treden in zijn inmiddels legendarische club Cheatam Street Warehouse aan de gelijknamige straat. Finlay was ook degene die begin jaren tachtig superster George Strait in het zadel hielp door hem een jaarlang elke dinsdagavond te boeken in zijn van golfplaten opgetrokken kroeg. Nadat Strait een platencontract in de wacht had gesleept, nam hij als tegenprestatie een paar liedjes op van Finlay en dat zette deze kroegbaas meteen nationaal op de kaart. In de afgelopen dertig jaar heeft elke zichzelf respecterende countryrockartiest en singer/songwriter wel een keer opgetreden in the Warehouse, van Townes Van Zandt tot Willie Nelson. Reden genoeg om eens een kijkje te nemen in dat opmerkelijke horeca etablissement aan Cheatam Street in San Marcos en de hand te schudden van z’n al even opmerkelijke uitbater.
We rijden via Amarillo, Lubbock en Abilene naar het zuidoosten. Elk dorpje dat we passeren, telt op z’n minst vijf kerken. En geen enkele kroeg. Of misschien eentje, als het meezit. Veel supermarkten op het platteland van Texas verkopen zelfs geen bier. ,,Allemaal het werk van de kerk,’’ zegt een man aan de bar van het enige café dat het
Photo © Henk Bleeker
stadje Post telt. ,,En als het aan de kerk lag, ging ook deze tent dicht. Maar dat laten wij niet gebeuren,’’ voegt hij er strijdlustig aan toe en heft een pint donker bier omhoog. De sporen aan zijn cowboylaarzen rinkelen. De man stelt zich voor als Dave en vertelt van beroep paardentemmer te zijn. Een ruig beroep en zo ziet hij er met zijn ongeschoren kop ook uit. ,,Ruig?’’ Dave brult van het lachen. ,,Ach welnee man, het is bij ons geen rodeo. Als een rancher wilde paarden koopt, maak ik die dieren vertrouwd met hun nieuwe omgeving en het werk dat ze moeten doen. Ik voed ze als het ware op. Elke morgen rijd ik in een corral uren op zo’n dier rond en probeer het aan alle bevelen te laten wennen. We trekken er bijna een jaar voor uit voordat een paard geschikt is voor het werk op een ranch. Als je geen liefde voor paarden hebt, red je het in dit vak niet.’’
Naast hem zit een vrouw met geblondeerd haar en een slecht gebit. Ze drinkt het bier zo uit de fles en informeert waar wij vandaan komen. Holland? Nee, daar heeft ze nog nooit van gehoord. Amsterdam zegt haar ook niks. Ze bestelt een nieuwe fles bier, schenkt de inhoud in een glas en haalt vervolgens een flacon whisky uit haar tasje. Nadat ze een flinke scheut whisky door het bier heeft gedaan, verklaart ze: ,,De eigenaar van deze kroeg heeft geen vergunning voor het verkopen van sterke drank, maar we mogen godzijdank dat spul wel meenemen van thuis.’’
Het is een snikhete avond. Eenmaal terug bij ons motel zien we dat er een pickup truck staat geparkeerd voor de kamer naast de onze. Een man in een rode pyjamabroek met gele sterren en op blote voeten zit op de motorkap. Hij trekt een blikje bier open en vertelt dat hij op weg is naar Fort Worth om zich in te schrijven voor een rodeo. Stieren berijden, dat is zijn specialiteit. ,,Doe ik al vanaf m’n zesde,’’ knauwt hij. ,,Een ander leven heb ik nooit gekend.’’ Een vrouw in een spijkerbroek met afgeknipte pijpen komt uit de kamer naar buiten lopen, trekt de deur van de pick up truck open en gaat met een nors gezicht achter het stuur zitten roken. ,,Dat is m’n vrouw en ze heeft de pik op me in,’’ grijnst de rodeoveteraan samenzweerderig tegen ons. ,,Ik ben alcoholist en zij probeert me al jaren van de drank af te krijgen. Ik was gestopt, maar ben toch weer begonnen en nu dreigt ze de hele dag dat ze naar haar zuster gaat en mij verlaat.’’ De vrouw doet net of ze hem niet hoort en blaast chagrijnig de rook van haar sigaret door het open raam de nacht in. De man grinnikt en vraagt waar wij vandaan komen. Ook hij heeft nog nooit van Holland of Amsterdam gehoord. Als we wanhopig Europa roepen, gaat hem een lichtje branden. ,,Europa? Ligt dat niet in Zuid-Amerika?’’ vraagt hij met een diepe denkrimpel in zijn voorhoofd en biedt ons een biertje aan. Zuchtend trekken we het open.
Ach, je kunt deze rodeo-cowboy z’n gebrek aan geografische kennis niet eens kwalijk nemen, want West-Texas ligt immers een heel eind van de wereld. Het land is vergeven van dorre, zwarte bouwgrond zover het oog reikt, met tegen de horizon de silhouetten van eenzame boerderijen, waar de bewoners elke avond om regen bidden. Want elke dag in de lente en de zomer ligt West-Texas onder een genadeloos schijnende zon te zinderen in de hitte en heel zelden valt er een drup regen. Spookstadjes vind je er legio. Zoals Wilson, waar iedereen jaren geleden van de ene op de andere dag lijkt te zijn weggelopen. Voor een verlaten garage staat een witte Chrysler te roesten op vier houtblokken. Het spoorwegemplacement is overwoekerd door in de zon verschroeid onkruid. De nooit aflatende wind fluit door de openstaande deuren van vergeten goederenwagons. In het raam van het plaatselijke eethuis zit een grimmig kogelgat. Een stoffig uithangbord met de tekst Bar And Grill hangt scheefgezakt aan de gevel. Af en toe dendert een zware truck op achttien wielen over het gloeiend hete asfalt van de hoofdweg, zwarte rookwolken uit z’n verchroomde uitlaatpijpen omhoog brakend. En daarna valt er weer een peilloos diepe stilte over Wilson. Een bijna surrealistische ervaring.
Na dagenlang over de stoffige B-wegen van dit uitgestrekte en uitgestorven land te hebben gereden, is San Marcos bijna een weldaad. Al is het geen stad die zich van andere plaatsen in Amerika onderscheidt. Brede wegen en lege trottoirs. Net als overal. Cheatam Street Warehouse is snel gevonden, want het lijkt alsof iedereen in San Marcos deze club kent. Voor de ingang staat een twintigtal mensen gehoorzaam te wachten tot ze naar binnen mogen. ,,Vanavond Joe Ely en Joel Guzman’’ staat met krijt op een bord naast de deur. Kent Finlay heeft op onze komst gerekend, want zodra we onze namen bij de portier hebben genoemd, komt hij met uitgestoken handen op ons af gestevend. Een kleine man met een bierbuik en een grijze baard. Hij troont ons meteen mee naar de achterdeur. ,,Eerst even Joe Ely binnenlaten.’’ Als we naar buiten stappen, remt een zwarte pick up truck vlak voor onze tenen. Joe Ely stapt uit, een gitaarkoffer in de hand en een zonnebril op z’n neus. Samen met accordeonist Joel Guzman is hij al anderhalf jaar op tournee door Amerika en Europa en vanavond staat San Marcos op het programma. Hebben wij even mazzel.
Ely is geboren en getogen in Lubbock, trekt later naar Austin en wordt in de jaren zeventig een van de belangrijkste pioniers van de Texaanse countryrock, een stroming die parallel loopt met de opkomst van de outlawcountry. Samen met Butch Hancock en Jimmie Dale Gilmore vormt hij in 1970 the Flatlanders, een groep die op een vernieuwende manier folk en country laat samensmelten. Met zijn titelloze debuutalbum uit 1977 maakt Ely in progressieve countryrockkringen heel wat indruk. En jaar later overtreft hij zichzelf met Honky Tonk Masquerade, een plaat die nog altijd geldt als een klassieker in z’n genre. Nadat Ely in 1978 door Engeland toert en in contact komt met the Clash, lijkt hij verloren voor de countrymuziek en ontwikkelt hij zich steeds meer tot een vuige rocker. Maar naarmate Ely ouder wordt, zoekt hij het toch weer in oude waarden en daarom staat hij vanavond met alleen een akoestische gitaar en een accordeonist op het podium.
Ely grijnst en wijst op de spoorrails die vlak achter Cheatam Street Warehouse langsloopt. ,,Ik ben hier in geen jaren geweest, maar dit spoor vergeet ik de rest van m’n leven niet weer,’’ vertelt hij. ,,Het was de eerste keer dat Kent me boekte voor een solo optreden. Ik was vrij laat en het was al donker toen ik aankwam. Ik parkeerde m’n auto, pakte m’n gitaar en ging door de achterdeur naar binnen. Het optreden ging geweldig en toen ik bij het liedje Boxcars aankwam, begon buiten de locomotief van een goederentrein te fluiten. Ik dacht: dit is perfect, ik zing een liedje over een trein en buiten fluit een echte trein. Mijn avond kan niet meer kapot. Maar die trein bleef doorfluiten en plotseling hoorden we een enorme dreun. Paniek in de tent. We renden allemaal naar buiten en toen bleek dat die trein mijn auto had geramd. Ik had ‘m in de haast midden op de spoorrails gezet. Daarom floot die trein dus zo. Nou ja, mijn avond was dus toch niet zo geslaagd.’’
Even later zal Ely samen met Guzman een bijzonder bevlogen optreden geven. Met liedjes als Because Of The Wind en Up On The Ridge grijpt hij terug op z’n imposante countryrockverleden en dan blijkt dat zijn muziek bijna dertig jaar later nog niets aan zeggingskracht heeft ingeboet. Ik heb hem al eerder horen zingen over z’n vader, die als boer op het dorre land van West-Texas nauwelijks wist te overleven en uiteindelijk zijn hele bezit aan de bank moest verkopen. Maar nu ik zelf duizenden kilometers onder de brandende zon door dat vlakke en droge land heb afgelegd, heb ik het gevoel dat ik voor het eerst deze muziek helemaal begrijp. Ik kijk om me heen: de mannen in spijkerbroeken, geruite hemden en met naar achteren geschoven cowboyhoeden zijn onder de indruk. Logisch: hier vertelt een man in gewone mensentaal over hun eigen leven en dat van hun vaders en grootvaders. Na afloop staan ze dan ook op van hun tafeltjes en roepen om een toegift. En ik roep hard met hen mee. Want eindelijk heb ik deze liedjes over een nooit aflatende strijd tegen de droge aarde in hun juiste context gehoord.
Na afloop schuif ik even bij Kent Finlay aan. Hij is in z’n nopjes. ,,Als het publiek uit z’n dak gaat, geniet ik,’’ zegt hij en zet tevreden een flesje Lone Star bier aan z’n mond. Finlay sleet de eerste helft van z’n leven als arbeider op de boerderijen in de omgeving van San Marcos, maar naarmate hij ouder werd, kreeg countrymuziek hem steeds meer in de ban. Zijn eerste liedjes werden opgepikt door Hondo Crouch, de befaamde volksheld van Texas en dat was voor Finlay het sein serieus met de muze te gaan stoeien. Hij toerde met de meest uiteenlopende gelegenheidsbands door Texas en schreef liedjes bij de vleet. In juni 1974 opende hij de deuren van Cheatam Street Warehouse. ,,Ik ben met die club begonnen omdat ik zag dat er in Texas een stroming op gang kwam van countryrockartiesten die een hele nieuwe impuls gaven aan dat genre. En ik wilde die mensen graag een kans geven zich aan een groot publiek te presenteren,’’ legt hij uit. En zo werd Cheatam Street Warehouse een podium voor nieuwlichters als Rusty Wier, B.W. Stevenson, Willis Alan Ramsey, Jerry Jeff Walker, Steven Fromholz, Townes Van Zandt, Alvin Crow, Asleep At The Wheel en Guy Clark. Maar ook een jonge bluesheld als Stevie Ray Vaughan deed zijn eerste podiumervaring op in die van roestige golfplaten opgetrokken kroeg in San Marcos. ,,Hij noemde zich toen nog Stevie Vaughan,’’ herinnert Finlay zich. ,,De naam ,Ray’ gebruikte hij pas later, toen hij internationaal doorbrak. Hij speelde hier elke dinsdagavond, met Charlie en Will Sexton in het voorprogramma. Het was pure magie wat die man uit z’n gitaar haalde.’’
Kent Finlay bleef door de jaren heen een open oor houden voor muziek uit Texas, want ook van de volgende generatie viste hij moeiteloos de krenten uit de pap. ,,George Strait heeft hier z’n eerste 50 optredens gedaan,’’ vertelt hij met glinsterende ogen. ,,Niemand kende hem toen nog en ik ben er trots op dat ik aan de wieg heb gestaan van de geboorte van een superster.’’ Na George Strait is er alweer een nieuwe lichting Texaanse countryartiesten opgestaan en ook die houdt Finlay nauwlettend in de gaten. ,,Charlie Robison, Hal Ketchum, Terry Hawkins, ik heb ze hier allemaal al over de vloer gehad voordat ze doorbraken.’’ Maar dat wil niet zeggen dat Finlay de oude garde vergeten is. ,,Oh God nee,’’ bezweert hij. ,,Kris Kristofferson, Willie Nelson, John Prine, ik boek ze nog regelmatig. Maar ik vind het gewoon een uitdaging nieuw talent naar voren te schuiven.’’
The Cheatam Street Warehouse is er trouwens wel de oorzaak van dat Finlay’s eigen muzikale carrière min of meer is doodgebloed. Want in al die jaren is hij er nooit toe gekomen een eigen album te maken. ,,Maar dat gaat er nu dan toch eindelijk van komen,’’ roept de kroegbaas opgetogen uit. ,,Ik heb al twaalf liedjes opgenomen en als alle meezit, komt die plaat nog dit jaar uit.’’ Finlay neemt nog een slok bier en zet het lege flesje met een klap op de houten tafel. ,,Weet je waarom ik nooit haast heb gemaakt met een eigen plaat? Echte countrymuziek wordt in het hart gemaakt en niet in de studio.’’
Door Harry de Jong