08 nov John Fogerty: meer tussen hemel en aarde
De man die in de jaren zestig samen met zijn band Creedence Clearwater Revival popgeschiedenis schreef met nummers als Proud Mary, Bad Moon Rising en Who ‘ll Stop The Rain kan het niet laten. Uitputtende tournees ondernemen zijn nog steeds een wezenlijk onderdeel van het leven van John Fogerty. Nou ja, met mate dan. Want een groot deel van het jaar zit hij thuis in Los Angeles en knutselt wat in zijn studio.
Interviews geeft hij zelden meer, maar af en toe wil hij wel even een uurtje uit de school klappen. In zijn optrekje in Los Angeles heeft hij een speciale kamer ingericht waar hij in alle rust kan werken aan nieuwe liedjes. Want dat is in ieder geval een proces dat constant doorgaat ,,Al moet ik bekennen dat van de twintig nummers die ik schrijf, er maar een goeie tussen zit. De rest kan zo bij het vuilnis. Dat gaat al jaren zo en daarom is het zo fantastisch dat af en toe een stem mij echt iets goeds influistert.
,,Als ik niet met muziek bezig ben, leid ik thuis een heel rustig leventje,’’ bekent hij even later. ,,Bevalt me prima, want in mijn hart ben ik een echte huisvader. Vooral de laatste tijd koester ik dat. Veel mensen kennen geen ander leven dan huisje, boompje, beestje, maar voor mij is er ook nog die andere wereld: . Die van de artiest die op tournee is. En dat is nog altijd behoorlijk opwindend. Maar niemand kan constant op tournee zijn, want dat is zo hectisch, daar zou uiteindelijk elk mens aan onderdoor gaan. En gek worden is wel het laatste wat ik wil. Daarom moet je een evenwicht zoeken in je leven.’’
Heb je nog wel ambities?
,,Jazeker. Er is in de muziek nog heel veel dat ik wil bereiken. Ik wil bijvoorbeeld nog een hele goede gitarist worden. En een nog betere dobro-speler. Ik kocht een jaar of twaalf geleden op een veiling van oude instrumenten een dobro en daar ben ik als een gek op aan het oefenen gegaan. Ik vond dat ik het aardig deed, totdat ik Jerry Douglas hoorde. Toen wist ik dat ik nog nergens was. Die man heeft zo’n hoge trede van vakmanschap bereikt dat ik hem tot mijn favoriete muzikant aller tijden heb benoemd. Kijk, als ik eerlijk ben, ben ik maar een matige muzikant. Mensen als Jerry Douglas doen mij beseffen dat ik nog heel wat moet leren. Het grappige is trouwens dat ik hem inspireerde tot het bespelen van de dobro. Hij kocht in 1969 mijn album Green River, waarop ik op de hoes een dobro vasthoud. Hij zat nog op de middelbare school en toen hij zo’n ding aanschafte, lachten zijn vrienden hem uit. Jerry verweerde zich door met mijn elpee te zwaaien en te roepen: kijk, John Fogerty heeft ook een dobro, het is dus helemaal niet zo’n gek instrument. Ja, het kan soms vreemd lopen in het leven. Als kind heb ik ooit met mezelf de afspraak gemaakt dat wanneer ik volwassen zou zijn, ik goed zou worden in alles wat ik aanpakte. Maar helaas heb ik die belofte nog steeds niet waargemaakt.’’
Maar je bent toch zelf ook geen kleine jongen? In 1972 nam je onder het pseudoniem The Blue Ridge Rangers een countryelpee op waarop je alle instrumenten zelf bespeelt. Steelgitaar, bas, drums, banjo, noem maar op.
,,Ja, maar om je de waarheid te zeggen beschouw ik die plaat bepaald niet als het hoogtepunt van mijn carriere. Als ik ‘m over mocht doen zou ik muzikanten gebruiken die hun instrumenten goed onder de knie hebben en dan zou het een heel wat betere plaat worden. Nee, zoiets zou ik nooit weer doen, daar ben ik toch te beperkt voor. Ik heb mezelf destijds op grove wijze overschat. De gitaar en banjo gingen nog wel, maar de rest…’’
Daar heb je dus duidelijk spijt van. Zijn er meer dingen in je leven waarvan je wilde dat ze nooit gebeurd waren?
,,Oh ja, zoveel. Ik zou niet eens weten waar ik moet beginnen. Het feit dat ik enorm ben genaaid door managers en advocaten toen ik jong was, is misschien wel de meest zure levensles voor mij geweest. Al dat getouwtrek om de rechten van mijn liedjes. Dat heeft me een tijdlang zo dwars gezeten dat ik het oude Creedence materiaal absoluut niet meer wilde spelen. Een jaar of tien geleden bezocht ik eens het graf van blueszanger Robert Johnson in Mississippi. Het was een hete zomerdag in juli en ik was daar helemaal in mijn eentje. Op een gegeven moment zei ik hardop tegen mijzelf: ,Wie is eigelijk de eigenaar van zijn liedjes?’ En ik gaf mezelf heel sarcastisch als antwoord: ,Waarschijnlijk een of andere corrupte advocaat in New York City.’ Maar meteen daarop schudde ik mijn hoofd en zei: ,nee, een gladde advocaat kan wel de rechten hebben ingepikt, maar in wezen blijven het toch de liedjes van Robert zelf.’ Op dat moment besefte ik dat voor mij precies hetzelfde gold. En ik ging verder met mijn eenmansgesprekje. Ik zei: ,John, jouw liedjes zijn jouw liedjes, hoe je het ook bekijkt. Al dat geouwehoer over rechten is ondergeschikt. Je moet ze dus weer gaan zingen.’ Een bizar plaatje, dat geef ik toe. Een man die bij het graf van Robert Johnson helemaal in zijn eentje een luide discussie met zichzelf voert. Maar sindsdien heb ik al mijn oude songs weer op mijn repertoire staan. En achteraf denk Ik: dat was ook de reden waarom ik naar Mississippi ben gegaan. Ik had voor die tijd steeds het gevoel dat ik daar iets zou vinden, maar ik wist niet wat. Tot die drang op een dag zo sterk werd dat ik tegen mijn vrouw zei: ,Ik moet naar Mississippi.’ ,Waarom?’ vroeg ze. En toen kon ik alleen maar zeggen: ,ik weet het niet, maar het heeft iets met muziek te maken. Ik wil in ieder geval de graven van de oude blueshelden bezoeken. De mannen met wiens muziek ik ben opgegroeid, zoals Muddy Waters en Willie Dixon.’ Nou ja, het bleek achteraf dat ik niet zonder reden daar naar toe ben gegaan. En dat bevestigt wat ik altijd al heb gedacht: er is in dit leven meer is dan we alleen waarnemen.’’
Harry de Jong