Jan Giro: de laatste wilde zoon van Leeuwarden

Jan Giro: de laatste wilde zoon van Leeuwarden

Door Herman van der Horst  

Op het internet is verbazingwekkend weinig over Jan Giro te vinden. Youtube biedt een filmpje aan dat in meerdere opzichten intrigeert. Het duurt een kleine tien minuten. Waar en wanneer het precies is opgenomen wordt er niet bij vermeld. Niets wijst erop dat de filmer persé een optreden van Jan Giro en zijn band heeft willen vastleggen. Van het optreden zijn slechts flarden te zien, waarbij de nummers vaak halverwege worden ingezet of afgebroken. Het schijnt eerder bedoeld als een herinnering aan een genoeglijke namiddag op het lommerrijke terras annex binnenplaatsje van iets dat op een dorpscafé lijkt.

Het begint met een close-up van een lodderig kijkende bouvier, wiens donkere wollige vacht danig in de war zit. Daarop schuift de camera ietwat schokkerig langs keuvelende en drinkende bezoekers. Sommigen kijken wat onwennig lachend in de lens; wellicht familie of kennissen van de maker. Op de achtergrond klinkt muziek uit het café: Dion & The Belmonts en Roy Orbison. Plotsklaps zien we Jan Giro achter een staande piano zitten. Hij draagt een vaalbruin jasje met franjes en kijkt kaarsrecht voor zich uit, terwijl zijn vingers bezeten over de toetsen denderen. Giro speelde zijn halve leven piano onder het motto: Steinway, the Hard Way. Hij speelde zo hard dat zijn gitarist Rik Meyer steevast reservetoetsen moest meenemen. ‘Looking out your windown’, zingt hij, ‘and you got nothing to lose.’ Zijn band speelt nogal plichtmatig, maar dat maakt niets uit. Giro domineert alles met een even stuurse als nonchalante vastberadenheid.

Alleen achter de piano geeft hij de allerdroevigste versie van Hank Williams’ I’m So Lonesome I Could Cry ten beste sinds Jerry Lee Lewis. Gevolgd door het stuiterende Boppin’The Blues van Carl Perkins. ‘All my friends are boppin’ the blues, it must be goin’ around.’ Reken maar. Tegen de tijd dat de schemering invalt en Giro een helse boogie-versie van Elmore James’s Shake Your Moneymaker uit zijn toetsen rammelt, dansen alle bezoekers op het terras.

Doorgaans worden Youtube filmpjes vergezeld van een rits commentaren. Onder dit filmpje staat er slechts één verbijsterend te wezen. Het luidt: ‘Mooie bouvier!

Ode aan Herman Brood

Niet lang voor zijn overlijden in 2005 op 49-jarige leeftijd, nam Jan Giro een ode aan Herman Brood op. Wat of wie hem daartoe bewogen heeft, blijft een raadsel, maar het is een geval van bittere ironie. Want Giro beschikte over meer muzikale klasse in zijn linker pink, dan Brood in zijn hele, door amphetamine aangedreven lijf.

Hij kwam als Jan Smedinga ter wereld onder een sinister gesternte op 24 december 1955 in Leeuwarden. Ik ben er niet bij geweest maar hij moet geboren zijn op een uur dat de duisternis het won van het licht. Een donderend onweer was over de Friese hoofdstad losgebarsten. Een grote zwarte hond (wellicht een bouvier?), die men daar nooit eerder had waargenomen, had onder het raam in de buurt van het bed een woest gehuil laten horen. Giro was van meet af aan gedoemd. Zelfs zijn identiteit bleek een raadsel. Smedinga was de naam van zijn stiefvader. Hij had ook Henstra kunnen heten, de naam van zijn moeder die hem als ongehuwde vrouw kreeg. Of Wouters, zoals zijn oom en vermoedelijke vader heette. Het spreekt voor zich dat zijn jeugd moeilijk was.

Postbank

Hij kreeg de naam Giro omdat hij een blauwe maandag bij de Postbank had gewerkt. Een glanzende carrière in het bankwezen zat er bij hem evenwel niet in. ‘Ik moest zelfs naar Arnhem om getest te worden’, zou hij later verklaren. ‘Toen had ik het gehad. En nou ga je aan het werk, zeiden die mannen in hun dure pakkies. Niks daarvan, zei ik, laat me erdoor of ik ga slaan. Jullie neuken met het licht uit, maar ik niet.’

Giro was een stylist en die zijn dun gezaaid. Een echte stylist heeft alles moeieloos onder de knie, brieven in Giroblauwe enveloppen jassen, piano spelen, zingen, dansen, drinken, neuken, uiteraard allemaal met het licht aan, het maakt niet uit.

Jan Giro raakte pas rond zijn 24ste aan de piano. Daarvoor speelde hij als zanger/gitarist in bandjes. De eerste groep met zijn schoolvrienden heette Stand By, daarop heetten ze Black Fire en later trad hij op als Johnny & The Rebels. Naar verluid leerde hij zichzelf piano spelen door een jaar lang dag en nacht te oefenen. Daarna zou hij uit princiepe nooit meer oefenen, ook niet met zijn bands. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij gedurende dat jaar, net als Robert Johnson, een pact met de duivel had gesloten. In de jaren tachtig speelde hij met Normaal, Jan Akkerman en Harry Muskee. Wat leverde dat op? Waar bracht het hem? Uiteindelijk in een woning boven café De Scamele Ruter aan het Ruiterkwartier in Leeuwarden. In zijn laatste jaren kreeg hij de eretitel ‘Nachtburgemeester van Leeuwarden’, waar hij heel trots op was. Want Giro doolde iedere nacht door de stad als een Scamele Ruter, van het ene café naar het andere, aangejaagd door de nodige alcoholische versnaperingen om de donkere plek op zijn ziel weg te drinken. Die donkere plek moet groter zijn geweest dan Friesland.

Muzikale nalatenschap

En hoe zit het met zijn muzikale nalatenschap? Er verscheen een schitterende single, met twee eigen composities, uiteraard gestoken in een Giroblauw hoesje. Op de A-kant stond When The Blues Goes Around, een bluesschuiver zoals een jonge Ray Charles had kunnen maken. De even sterke B-kant, Mr. Sandman, was een countryboogie waarmee Jerry Lee Lewis moeiteloos een hit had kunnen scoren. Dit waren de pijlers van de stylist Giro. Hij beschikte over de frasering van Ray Charles en de timing van het pianobeest uit Ferriday. Later nam hij in een vloek en een zucht een langspeelplaat op, Rock & Roll In Your Veins, maar ook die werd, net als de single, in het diepste geheim op de markt geslingerd.  Zijn hele carrière leek op een aaneenschakeling van gemiste kansen. Zo had hij ten minste een geweldige countryplaat in zich, of een vlijmscherp werkstuk met een rauw rhythm & blues orkest. Als je hem had gevraagd naar zijn ambities en diepste motieven, had hij je waarschijnlijk strak aangekeken, een slok van zijn bier genomen en terwijl hij zich een Beerenburg inschonk, geantwoord: ‘Ik ben gewoon een entertainer.’

Wat anders had hij moeten zeggen?

Unsung Heroes 

In zijn boek Unsung Heroes of Rock ‘n’ Roll omschreef Nick Tosches het nummer Rocket 88 van Jackie Brenston & his Delta Cats uit 1951 (de band van Ike Turner en later officieel uitgeroepen tot de eerste rock & roll-plaat) als: ‘het eerste moment waarop muzikaliteit werd ingehaald door waanzin.’ Wat op zich een tamelijk accurate definitie is van de kern van rock & roll. Diezelfde waanzin, dat sluimerende gevoel van gekte kenmerkt het beste werk van Jan Giro. Zijn muziek barst van geestdrift en een koppig vertrouwen in de noodzaak ervan.

Nederland is nooit een rock & roll-land geweest, toch altijd meer het land van Liesbeth List dan van Little Richard, zeg maar. Over het waarom moeten sociologen zich meer es buigen, of een popprofessor, daarvan zijn er hier genoeg. En nu in de ‘wilde’ jaren twintig van deze eeuw het vaderlandse poplandschap wordt gedomineert door fluistermeisjes met laptops, lijkt het onwaarschijnlijk dat er een academie naar Giro wordt vernoemd. Maar voor Jan Giro was rock & roll geen jasje dat ie naar believen aan- of uittrok, geen pose en geen maniertje. Hij was het in hoogsteigen persoon zelf. Het zat in hem en daarom moest het eruit. De laatste wilde zoon van Leeuwarden was de grootste onbezongen rocker die ons land heeft voortgebracht.

                        One night I was layin’ down

                          I heard mama and papa talkin’

                          I heard papa tell mama

                          ‘Let that boy boogie woogie

                           Because it’s in him

                           And it got to come out’

(uit Boogie Chillen, John Lee Hooker, 1948, Detroit)