De stille stone spreekt

De stille stone spreekt

Charlie Watts: ,,The Rolling Stones zijn geweldig, maar ik niet”

Rolling Stonesdrummer Charlie Watts (73) zit diep weggezakt in een leren bank in een immens grote hotelkamer in Toronto. Bij het raam staat een piano, in een hoek leunen honderden jazz-cd’s suf tegen de muur. De tafel ligt bezaaid met oude kiekjes. Watts kucht en trekt zijn bruine colbertjasje recht. ,,Jij komt dus uit Nederland,” zegt hij even later met zachte stem. ,,Hmm, mooi land. Ik ga er graag naar toe. Ik heb een huis in de buurt van Aken en van daar is het maar een klein stukje naar Holland. Ik ken er een paar mensen die paarden hebben en net als mijn vrouw en ik in het boerenleven zitten. Mensen dus die helemaal niets met The Rolling Stones te maken hebben.” De broodmagere drummer met het grijze haar volgt mijn blik naar de piano. Buiten breekt de zon door en het licht valt in een brede baan tussen de half dichtgetrokken gordijnen door. In de zonnestralen op de piano kringelt stof omhoog. Watts grinnikt en ontspant duidelijk.

,,Ja man, ik zit al een week of vijf op deze kamer en dan mag ik hier best wel een paar dingen hebben staan waardoor het lijkt alsof ik thuis ben.” Uit de radio in een hoek van de kamer klinkt jazzmuziek. Watts staat op en zet het toestel wat zachter. ,,Dit station zendt de hele dag jazz uit. Ik zet ‘m dan ook nooit uit, want ik ben nog altijd gek op jazz.”

Dit interview vindt plaats vlak voor de aftrap van de nieuwe wereldtournee van The Rolling Stones. Charlie Watts is samen met zijn maten Mick Jagger, Keith Richards en Ron Wood neergestreken in Toronto voor de repetities. Op een steenworp afstand van zijn hotel ligt een piepklein theater en daar zijn de Stones vijf weken lang te vinden geweest om te sleutelen aan hun repertoire. De wereldtournee van The Rolling Stones valt samen met de release van de dubbel-cd Forty Licks, waarop behalve 36 Stonesklassiekers vier nieuwe nummers zijn vastgelegd. Krijgt Charlie Watts op de vooravond van zo’n grote tournee en de release van een ,,nieuw” album nog ouderwets de kriebels? ,,Ach joh, welnee,” zegt hij. ,,Het doet me echt helemaal niks. Zo’n tour is alleen maar een herhaling van wat ik nu al veertig jaar heb gedaan. Voor mij is er niets nieuws onder zon als het om The Rolling Stones gaat. Nou ja, er gaat een heel klein beetje meer adrenaline door mijn aderen stromen, maar dat is dan ook alles. Ik heb teveel tournees meegemaakt om er nog maar een beetje avontuur in te zien. Elke avond dezelfde show voor andere mensen, meer is het niet. Pure routine.”

Je zit dus verveeld en blasé achter de drums?
,,Nou nee, zo moet je het niet zien. Ik zit nog op precies dezelfde manier achter de drums als veertig jaar geleden. Ik deed toen mijn best en dat doe ik nog steeds. Hoe zal ik het zeggen: Ik ben een heel nuchter mens en als onderdeel van een show weet ik precies waar mijn plaats is. Ik ben gewoon niet iemand die ,,zich als muzikant helemaal geeft,” zoals dat zo mooi heet. Ik ben een muzikant die als onderdeel van een band liedjes ten gehore brengt.”

En die daar voldoening uit put.
,,Ja, want dat is het belangrijkste en daarom ben ik nog steeds bij The Rolling Stones: Ik voel me er gelukkig bij. Al speelde die groep vanaf het begin niet de muziek waar mijn grote interesse naar uitging. Want ik ben zolang ik me kan herinneren een jazzliefhebber geweest.”

Waar komt die liefde vandaan? Heeft je vader je aangestoken?
,,Nee, ik heb die muziek helemaal zelf ontdekt. Jazz was erg modieus in Engeland in de late jaren vijftig en begin zestig. Ik begon met het kopen van platen en werd vervolgens een vaste bezoeker van de jazzclubs in Londen. Wat mij het meest in die muziek aansprak waren de mensen die het speelden. Mijn hart begon sneller te kloppen toen ik Charlie Parker voor het eerst hoorde. Van alle jazzmuzikanten was hij degene die het meeste indruk op mij maakte. Toen ik een jaar of dertien was, droomde ik ervan om met hem te spelen.”

Je was toen nog een doodgewone schooljongen die droomde van een grote toekomst in de muziek. Er zijn dromen die minder goed uitkomen.
,,Ja, maar ik kan dat heel goed relativeren. Ik leid uiteindelijk een leven dat niet veel verschilt van dat van wie ook. Ik ben maar een doodgewoon mens gebleven. Mensen stellen zich van mij en de andere Rolling Stones heel wat voor. Ze hebben een soort droombeeld van ons. En je kunt ze maar niet aan het verstand brengen dat dat beeld niet klopt. Dat komt natuurlijk ook omdat het door de media in stand wordt gehouden. Afgezien van het feit dat ik er regelmatig met een band op uittrek en optreed, doe ik echt niet veel anders dan wie ook. Nou ja, dat vertekende beeld komt misschien ook wel door het leven dat we in het verleden geleid hebben. Dat was misschien niet zo alledaags. Maar om even terug te komen op dat joch van dertien dat helemaal in de ban was van jazz, ja, ik was toen een gewone schooljongen. Ik speelde cricket met mijn vriendjes en wilde graag drummer worden. Alle andere jongens die ik kende, wilden ook graag een instrument bespelen. Mijn buurjongen kon zelfs al een beetje bassen.”

En muziek werd al snel belangrijker dan je studie?
,,Nee. Ik droomde dan wel van een grote toekomst als muzikant, maar diep in mijn hart was ik realist genoeg om te weten dat dat wel eens heel moeilijk zou kunnen worden. Dat ik dat waarschijnlijk toch niet zou redden. Daarom bleef ik muziek als een hobby zien. Het werd pas een beetje serieus toen ik een man tegenkwam die Alexis Korner heette. Een bluesmuzikant. Weet je dat ik tot op dat moment nog nooit van blues had gehoord? Een naam als Muddy Waters zei me helemaal niks. Alexis heeft me toen geleerd wat de blues is. Nou ja, wat wij als blanken ten minste onder de blues verstaan. Ik kwam er toen achter dat Charlie Parker ook een beetje de blues speelde, maar dan wel op een heel intellectuele manier. Maar goed, Alexis Korner wilde een nieuwe, wat hij noemde r&b band oprichten en hij vroeg me drummer te worden. Die groep werd al snel heel populair en we speelden in een van de beste clubs van Londen. En daar ontmoette ik Mick Jagger, Brian Jones en Keith Richards. Want ook zij speelden regelmatig met Alexis.”

En de rest is geschiedenis, zou je kunnen zeggen. Maar je had natuurlijk veel liever gehad dat de Stones een jazzband was.
,,Ach, zo zag ik dat niet. Ik was een drummer en ik speelde met muzikanten die me vroegen hen te begeleiden. Zo nuchter bekeek ik het. Toen ik deel uit ging maken van The Rolling Stones speelde ik nog in een paar andere bands, alleen zaten die zonder werk. Eentje vormde ik samen met de broers van Ronnie Wood en we noemden ons The Woods Band of zoiets. De andere was een jazzband waarvan ik de naam vergeten ben. Ik was 22, had een baan als grafisch ontwerper en speelde in drie verschillende groepen. Ik deed het niet slecht dus. En ik leerde ook nog iets, want Mick, Brian en Keith kwamen aanzetten met muziekboeken van Jimmy Reed, Chuck Berry en Bo Diddley. Voor mij onbekende namen, maar lekkere muziek om te spelen.”

De manier waarop jullie die muziek onder handen namen, heeft jullie groot gemaakt. Toen The Stones eenmaal waren doorgebroken, dacht je toen: Nu heb ik mijn draai gevonden, dit is mijn leven?
,,Nee, dat heb ik nooit gedacht. Want ik was steeds vooruit aan het kijken. Nog een paar jaar, dan is dit allemaal afgelopen, hield ik mezelf voor. De meeste bands waar ik tot dan toe in had gespeeld, bestonden niet langer dan zes maanden, hoogstens een jaar. Bij Alexis Korner duurde het bijvoorbeeld niet langer dan negen maanden. Mijn ervaring was dat elke band uiteindelijk toch zonder werk kwam te zitten en dat het daarmee definitief voorbij was. Maar na verloop van tijd ontdekte ik dat het bij de Stones toch een beetje anders ging: hoe meer we speelden, hoe meer werk we kregen en hoe populairder we werden. Toch zag ik ons niet langer doorgaan dan drie jaar. Na die drie jaar dacht ik: als we het nog eens zo’n tijd volhouden, mogen we van geluk spreken. En vandaag de dag vraag ik me nog steeds af hoelang het nog duurt, ha ha.”

Je bent dus gewoon door het leven heen gerold. Alles kwam zoals het kwam.
,,Zo kun je het wel zien, ja. Maar ik ben ook nooit erg ambitieus geweest. Als er nu een eind aan The Rolling Stones zou komen, zou ik zeggen: bedankt, we hebben een mooie tijd gehad. Ik kan er verder niet mee zitten. Het waren prachtige jaren, maar meer ook niet. Ik heb nooit lopen pronken met het feit dat ik in The Rolling Stones zit. Het heeft me eerlijk gezegd nooit een fluit geïnteresseerd om in bladen en kranten te staan. Dat is vanaf het begin zo geweest. Zelfpromotie is voor mij een vies woord. Ik heb jarenlang geen interviews gegeven omdat ik het nut er niet van inzie om over mijzelf te praten.”

Je zei net dat het mooie jaren waren met The Stones. Maar er zijn natuurlijk heel wat dieptepunten geweest. Zoals de dood van Brian Jones in juli 1969. Hij was toch een goeie vriend van jou?
,,Ja, ik kon ontzettend goed opschieten met Brian. En dat kon niet iedereen zeggen. Als hij wilde, kon hij heel plezierig in de omgang zijn. Het was een shock toen hij doodging, maar je kon het aan zien komen dat het zo zou aflopen. Hij was lichamelijk altijd een zwakke jongen geweest, hij had niets om bij te zetten en toch deed hij niets anders dan zichzelf misbruiken. Vaak was hij niet in staat om tournees af te maken. We gingen weg met Brian Jones, maar kwamen zonder hem terug. Want onderweg was hij fysiek gesloopt. En dat voor een jongeman van in de twintig, die geacht wordt op de toppen van zijn kunnen te staan. Kijk, als je veertig bent en je gaat je dan te buiten aan drankmisbruik, dan mag je verwachten dat je halverwege een slopende tournee in elkaar zakt. Brian was gewoon erg ziek. Ook als hij niet dronk en drugs gebruikte. Hij was heel broos en had ontzettend last van astma. Hij weigerde om ook maar iets aan zijn gezondheid te doen en bleef maar doorgaan met drinken en drugs gebruiken. Al die dingen bij elkaar hebben hem uiteindelijk gedood. Denk ik.”

Heeft de dood van Brian Jones destijds iets aan jouw leven veranderd?
,,Nee, helemaal niks. Ik was gewoon te jong om er iets van te leren. Als zoiets nu zou gebeuren, dan zou dat wel een blijvende impact op mij hebben, dat weet ik zeker. Maar ik kon de dood van Brian ook niet zien als een waarschuwing voor mijn eigen manier van leven, want ik was lang zo wild niet. Ik dronk wel en gebruikte ook drugs, maar lang niet in de mate van Brian. Hij had een grote zelfvernietigingsdrang. Zulke mensen kom je wel meer tegen in dit leven. Ze proberen anderen uit te lokken om hen te doden, maar als dat niet lukt, dan doen ze het tenslotte zelf wel. Zo iemand was Brian. Maar hij had ook een andere kant: hij kon namelijk heel grappig zijn. Toen hij doodging, speelde hij al niet meer in onze band. We hadden hem vriendelijk gevraagd voorgoed te vertrekken. Want er was niet meer met hem te werken. Hij kwam bij optredens nog nauwelijks opdagen. En dat konden wij natuurlijk niet hebben, want vooral in die tijd moesten The Rolling Stones elke dag wel ergens opdraven. (lacht) Ja, wat dat betreft is er wel iets veranderd. Tegenwoordig hebben we het wat beter verdeeld. We gaan nu een jaar op tournee en hebben daarna weer twee tot drie jaar vrij. Maar in de sixties konden we per jaar misschien maar twee weken uitblazen. We stonden flink onder druk en daar kon Brian niet mee omgaan. Maar misschien wilde hij het ook niet, wie zal het zeggen.”

Als je als muzikant jarenlang zo’n hectisch programma hebt gehad als jij met The Rolling Stones, raak je dan niet vervreemd van het gewone leven op straat?
,,Ja, als je niet uitkijkt, dan gebeurt dat zeker. Maar ik denk dat ik door mijn nuchtere karakter de dans aardig ontsprongen ben. Maar misschien ben ik er toch een beetje een ander mens van geworden, ik weet het niet. Want je zit in een vreemd wereldje. Vooral als het succes eenmaal daar is. Er wordt voor je gedacht, gepraat en alles wordt voor je gedaan.”

En dan hebben we het nog niet eens gehad over al die groupies die zich gewillig aanbieden.
,,Neem nou maar van mij aan dat de meeste van dat soort verhalen op fantasie berusten. Als jij al die onzinverhalen over groupies wilt geloven, dan moet je dat doen. Ik doe het niet en ik kan het weten, want ik zat midden in dat wereldje. Ik heb nooit gepakt wat ik kon krijgen, want ik ben nooit een man geweest die de levensstijl omarmt die kennelijk bij rock and roll hoort. Die heeft me nooit geboeid, ik heb me er altijd verre van gehouden. Gek hè, om dat te horen uit de mond van iemand die al z’n leven lang in de -wat anderen noemen- grootste rock and rollband ter wereld speelt.”

En nu je 61 bent en terug kunt zien op je leven, ben je waarschijnlijk blij dat je altijd op het rechte pad bent gebleven. Nou ja, bij wijze van spreken dan.
,,Reken maar. Anders had ik hier misschien niet eens meer gezeten en was ik allang dood geweest. Ik wil niet zeggen dat ik altijd helemaal clean ben geweest, maar ik heb mezelf in ieder geval nooit misbruikt.”

Nu je toch aan het terugkijken bent, heb je nog speciale gevoelens bij nummers die op de verzamel cd Forty Licks terecht zijn gekomen? Gimme Shelter, Satisfaction, Paint It Black, ik noem maar wat.
,,Geen enkel nummer roept bijzondere herinneringen bij me op. En trouwens, het gaat hier niet om een plaat die door Keith en mij is samengesteld, dit is werk van de platenmaatschappij, pure marketing dus. Maar los daarvan, als ik de liedjes bekijk, dan komt er nauwelijks iets speciaals in mij boven. Bij elk liedje zie ik de studio waar we het hebben opgenomen, meer niet. Maar ik heb ook geen enkel nummer zelf geschreven, dus zo dicht zullen ze nooit bij mij staan. Ik nam ze met Keith door op zijn slaapkamer en vervolgens gingen we naar de studio om ze definitief vast te leggen. Geen mooie of slechte herinneringen dus. Het was natuurlijk veel mooier geweest als ik je kon vertellen dat het nummer Ruby Tuesday als in een droom tot mij kwam toen ik op het strand zat, terwijl Keith achter mij zat en het als in trance op z’n gitaar begon te tokkelen. Maar helaas, zulke mooie Rolling Stonesverhalen kan ik niet vertellen. Je noemde net Satisfaction. Wat me daarbij te binnen schiet is Los Angeles, want dat nummer hebben we daar opgenomen. Ik herinner me de studio nog en het feit dat ik Amerika te gek vond. Toen ik met de Stones voor het eerst naar Amerika ging, wilde ik alleen maar naar New York en Chicago. Vanwege de jazzclubs. De rest van de States kon me niets schelen. Tijdens onze tournees door de Verenigde Staten heb ik het gepresteerd zo’n beetje alle jazzclubs van New York te bezoeken. Meestal samen met Ian Stewart, onze pianospeler. Hij en ik zaten helemaal op een lijn. (Stewart overleed in 1985 hdj) Ik weet nog goed toen ik voor het eerst in mijn leven zo’n club binnenstapte. Een fantastisch gevoel. Ik geloof dat dat in 1964 was. Man, wat een geweldige artiesten hoorde ik daar. Mick en de rest van de band zag je daar trouwens niet. Maar in Chicago gingen we wel met z’n allen naar bluesartiesten kijken. In Detroit hebben we B.B. King nog aan het werk gezien. The Silver Dollar heette de tent waar hij speelde Erg goed, dat blijft me altijd bij. Ach, er waren in die tijd zoveel mensen die ik dolgraag wilde zien spelen. Sonny Rollins, bijvoorbeeld.”

Voor iemand met jouw naam en reputatie was het gemakkelijk om je even voor te stellen en vervolgens wat te jammen. Kon je met al je helden samenspelen.
,,Oh God nee, zo ben ik niet. Ik ging alleen maar naar die clubs om te luisteren. En dat doe ik nog steeds. Ik betaal net als iedereen entree en ga vervolgens aan een tafeltje zitten luisteren. Ik zal de laatste zijn om me aan iemand op te dringen. En trouwens, ik beschouw mezelf ook niet als een geweldig muzikant. De band waarin ik speel is geweldig, maar ik ben het niet. Nee, ik vind het alleen maar mooi om naar concerten te gaan. Soms heb ik geweldige avonden, soms verveel ik me te pletter. Nou klinkt dat alsof ik elk weekend uitga, maar dat is absoluut niet waar. De waarheid is dat ik maar zelden uitga. Ik hou behalve in de jazz de ontwikkelingen in de muziek ook niet meer zo goed bij, dus het aantal artiesten dat ik per se wil zien, wordt steeds kleiner.”

Dat klinkt als de man die er het grootste deel van zijn leven op heeft zitten. Als je dat leven over mocht doen, zou het dan weer met The Stones zijn?
,,Ik zou in ieder geval wel weer drummer worden. En ja, ik zou toch ook weer met The Stones op pad willen. Of nee, nog liever met de band van Charlie Parker. Want zelfs toen The Stones al beroemd waren, dacht ik wel eens: speelde ik maar met Charlie Parker. Nou ja, The Rolling Stones zijn een goed alternatief. Het leven van een muzikant is mooi, maar het grote nadeel is dat je nooit thuis bent. Je moet dus wel heel goed weten wat je doet. Of je blijft vrijgezel, of je moet het geluk hebben dat je een vrouw hebt die zo goed bij je past dat je een heel stabiele thuisbasis hebt. Anders verval je van het ene conflict in het andere. Zelf heb ik het geluk van een stabiele thuisbasis altijd gehad. Mijn vrouw en ik zijn volgend jaar zelfs al 40 jaar getrouwd. We leerden elkaar kennen op de dag dat ik in de band van Alexis Korner ging spelen, nog voor ik lid werd van The Stones. Mijn vrouw kent Mick en Keith dus net zolang als ik. Maar ze is een verstandige vrouw, want ze heeft zich altijd afzijdig van The Stones gehouden. Voornamelijk omdat ze niet geïnteresseerd is in de wereld om die groep heen. En juist daarom houden we het zo lang vol, denk ik. Maar ik heb er door de jaren heen ook een gewoonte van gemaakt om altijd naar huis te gaan wanneer de mogelijkheid zich voordoet tijdens een tour. En daarom vind ik het uiterst plezierig om in Londen op te treden, want dan kan ik na afloop naar huis. En daar ga ik vervolgens heerlijk niks zitten doen. Ik kijk zelfs nauwelijks naar de televisie. Ja, nou ik erover nadenk.. ik doe echt niets, als ik thuis ben. Ik geniet er van om er alleen maar te zijn. Ik pak wel eens een boek, maar het komt zelden voor dat ik eentje uitlees. Het kost me eeuwen om me door al die bladzijden heen te worstelen, want ik kan me nou eenmaal niet zo goed meer concentreren. Maar neem nou Keith Richards, die leest wel weer verschrikkelijk veel. En dan ook nog de dikste pillen die je maar kunt bedenken. Geschiedkundige werken, daar is hij gek op. Nee, ik zou het nooit op kunnen brengen zulke boeken te lezen.”

Heb je thuis behoefte aan gezelschap?
,,Nee, want ik ben helemaal geen sociaal mens. Nooit geweest ook. Ik ben wat je noemt een einzelganger, ik kan me prima vermaken zonder mensen om me heen. Je moet weten dat mijn vrouw en ik op een boerderij wonen. Sterker nog: we hebben er twee. Eentje in Engeland en eentje in Frankrijk. Mijn vrouw houdt het boerenbedrijf draaiend en ik woon er, laat ik het zo zeggen. De enige mensen die bij ons over de vloer komen, zijn mannen en vrouwen die in het agrarische leven zitten. Niks geen rock and rolltoestanden, dus. Af en toe gaan we wel eens met vrienden uit eten, maar niet te vaak. Ik ben niet zoals Ronnie Wood, dat ik elk moment van de dag mensen om me heen moet hebben. Als ik eerlijk ben, heb ik liever honden om me heen dan mensen. Niet dat ik een hekel heb aan mijn soortgenoten, maar ze hebben niks aan mij, ze zouden me na verloop van tijd maar een miserabel mannetje vinden. Je moet je trouwens ook niet op de andere Stones verkijken, want Keith Richards gaat ook nooit uit. Nou ja, voor zover hij in Engeland is, want hij woont met zijn vrouw in Connecticut. Maar daar zal zijn levenswijze echt niet veel anders zijn. En wat Mick Jagger betreft, ja, hij en ik gaan heel af en toe nog wel eens samen op stap. Vroeger, toen hij nog met Jerry Hall was, zagen we elkaar redelijk vaak. Maar nadat die twee uit elkaar zijn gegaan, zie ik Mick ook minder. Hij is de enige die er door de jaren heen in is geslaagd om mij steeds weer het huis uit te sleuren. Als we op tournee zijn, is hij ook degene met wie ik het meest optrek. We gaan bijvoorbeeld vaak samen naar musea. Want in de loop der jaren hebben we op cultureel gebied dezelfde interesse ontwikkeld. Mick is een sociaal mens en vindt contact leggen met anderen belangrijk. In dat opzicht trekt hij mij wel een beetje mee. Want als het van Keith en mij afhing, dan zetten we nooit meer een stap buiten de deur. Bij wijze van spreken, dan.”

Het zal voor een Rolling Stone ook niet altijd een pretje zijn om uit te gaan. Want overal word je herkend en moeten de mensen wat van je.
,,Dat valt nog genoeg mee in mijn geval. De mensen herkennen me wel, maar meestal laten ze wel met rust. Voor Mick ligt dat een beetje anders. Voor hem is het soms echt een nachtmerrie, zoals hij door fans wordt belaagd. Maar toch gaat hij even vrolijk weer hier beneden in de hotelbar zitten. En zelfs dat doe ik niet eens.”

Harry de Jong