29 jan Thuis bij Rolling Stone Ronnie Wood
Hij mag dan heel wat minder in de publiciteit staan dan collega Mick Jagger, als lid van The Rolling Stones heeft gitarist Ronnie Wood niet slecht geboerd. Dat zien we meteen als het hek naar de oprijlaan van zijn riante onderkomen boven op Kingston Hill in Londen langzaam openzwaait. Het grind knarst onder onze voeten als we het enkele honderden meters lange pad naar de onder hoge bomen verscholen villa oplopen. Holmswood staat er op het bord naast de door reusachtige stenen leeuwen gemarkeerde deur. Woods secretaresse Jenny doet open. Ze voert ons meteen terug naar de middeleeuwen, want binnen staan we midden in een ridderzaal met trotse rechte stoelen en zwaarden aan de muur. Het vertrek met z’n duizelingwekkend hoog plafond is duister en de stilte loodzwaar. Op onze tenen volgen we Jenny naar de volgende deur. Als die opengaat stappen we een compleet andere wereld binnen. Gitaren en foto’s van The
Rolling Stones aan de muur en in het midden een imposante biljarttafel. Ronnie Wood leunt erover heen, een keu in de hand. Hij draagt een blauwe spijkerbroek en een rode trui. Zijn zwarte haar piekt alle kanten uit. Als hij ons wat schuchter achter de rug van zijn secretaresse ziet staan, zet hij de stok aan de kant en komt met uitgestoken handen op ons af. ,,Ja joh, ik ben gek op biljarten,” grinnikt hij. ,,Als we met de Stones op tournee zijn, ga ik met Keith Richards voor een optreden altijd een potje biljarten. Dat ontspant.”
Alles in dit huis is peperduur, dat hebben we allang gezien. En dat geldt ook voor de biljarttafel. ,,Ja, ’t is een heel bijzondere,” geeft Wood toe. ,,Hij is namelijk een paar keer gebruikt voor de wereldkampioenschappen.” Op dat moment gaat de telefoon. De BBC aan de lijn. Voor een tv-programma over snooker willen ze graag opnames maken van Woods biljarttafel. De gitarist lacht triomfantelijk. ,,Ik zei toch al dat-ie bijzonder is. Nou hoor je ’t zelf.” Hij gaat ons voor naar een ruime serre met glazen muren: het atelier van de muzikant. Drie schildersezels staan broederlijk naast elkaar en elk draagt een olieverf met een totaal andere voorstelling. Een stilleven met zonnebloemen in de trant van Van Gogh, een raak portret van bokser Mohammed Ali, alias Cassius Clay en een nostalgische, impressionistische voorstelling van een gezin op een boot. Ronnie Wood ploft neer op de sofa in de hoek van het atelier, schuift een akoestische gitaar aan de kant, trekt een fles wijn open en steekt een sigaret op. ,,Hier leef ik in mijn twee werelden,” zegt hij met zijn markante kraakstem. ,,In dit vertrek ben ik beeldend kunstenaar, maar hier beneden ons is mijn studio en daar ben ik muzikant.” Ondertussen kijkt hij bezorgd naar het reusachtige glas bier dat secretaresse Jenny voor onze neus heeft neergezet. ,,Zo gauw die leeg is, zorg ik dat ze een volle voor je haalt. Want mensen die hier op bezoek komen, mag het aan niets ontbreken.” Wood kan niet lang stilzitten, hij moet iets om handen hebben. Als we een oer-Hollands shagje hebben gedraaid en aangestoken, pakt hij die uit onze mond. ,,Wat heb je daar, een joint? Daar wil ik ook een trekje van hebben.” Hij inhaleert diep. ,,Oh nee, ’t is gewone tabak. Geeft niet, smaakt prima.” Vervolgens grijpt hij het pakje shag uit de zak van ons overhemd en steekt zijn neus er diep in. ,,Ah, heerlijk,” roept hij opgetogen.
De gitarist van The Rolling Stones heeft het prima naar de zin op deze hoge heuvel even buiten Londen. ,,Maar mijn roots liggen hier dan ook,” verklaart hij. ,,Ik heb voor ik hier in trok altijd een eindje verderop in Richmond gewoond. Wat dat betreft ben ik redelijk honkvast, mag je wel zeggen. Deze omgeving heeft een bepaalde atmosfeer die mij erg aanspreekt. Ik heb het gevoel dat ik hier thuishoor. En mijn familie komt trouwens ook uit deze streek.” Wood springt overeind en loopt naar het schilderij waarop hij in donkerbruine tinten een kanaalboot heeft vereeuwigd. De opvarenden staan aan dek, de vrouw met een schort voor en de man met een pet diep in de ogen getrokken. Op de achtergrond staan in schimmige tinten nog een paar mensen. ,,Kijk, die twee daar vooraan, dat zijn mijn vader en moeder. Ik heb dit schilderij speciaal voor hen gemaakt. Ze hebben een groot deel van hun leven op een boot gewoond. Tot ze er genoeg van kregen. Ik was het eerste kind dat aan vaste wal werd geboren. Mijn vader was gek op een borrel, ik heb het dus niet van een vreemde. Hij was ook gek op mondharmonicaspelen. Dan kwam hij ’s avonds laat blazend op dat ding naar huis en viel soms bij de buren door de heg in hun tuin. En dan had mijn moeder een heel probleem om hem daar weg te krijgen.”
,,Mijn ouwe heer heeft ooit nog in bioscopen op de piano gespeeld om stomme films te begeleiden,” vervolgt Wood. ,,Dat was bijna een familietraditie, want dat deed mijn opa ook. Daarnaast zat pa in een 24 leden tellend mondharmonicaorkest. Mijn moeder was ook heel artistiek, maar op een andere manier. Ze kon geen noot zingen, maar in plaats daarvan kon ze van alles met haar handen maken. Ze borduurde de mooiste dingen. Het was een vrolijk stel, op feestjes zat mijn vader altijd achter de piano en zong het hoogste lied. Hij genoot van het leven, net als ik. Toen ik zestien was, zei ik tegen hem: ,Pa, ik zit in een rock and rollband.’ ,Hebben die andere jongens ook net als jij van dat lange haar?’ vroeg hij. Ik knikte en hij zei: ,Jongen, als jullie er zo bij willen lopen en muziek willen maken, ga je gang.’ Zo was hij. Hij vond dat ik in dit leven mijn eigen weg moest vinden. Hij zei nooit dat ik bepaalde dingen niet mocht doen. Hij en mijn moeder stonden me nooit in de weg. Ik herinner me nog een klein achterkamertje bij ons thuis. Mijn beide broers zaten op de kunstacademie en als ze thuis kwamen, namen ze al hun artistieke vrienden mee en dan gingen ze in dat kamertje zitten. Met kazoos, kam en vloeipapier, zeepkistbassen, banjo’s, saxofoons en gitaren werd er vervolgens muziek gemaakt. En mijn ouders vonden het prachtig. Die mensen waren zo tolerant, vandaar dat ik dit schilderij van hen gemaakt heb. Als een soort eerbetoon.”
Ron Wood krijgt de smaak te pakken te pakken en begint spontaan een rondleiding langs zijn eigen schilderijen. ,,Kijk, dit is Mohammed Ali. Was een goede vriend van mij.’’
Wood haalt enkele beschilderde linnen doeken uit een doos die nog niet zijn ingelijst. Het is duidelijk dat hij zich niet beperkt tot een bepaalde stijl. Figuratief en abstract wisselen elkaar in rap tempo af. ,,Als ik met een schilderij begin, heb ik nooit een van tevoren vastgesteld plan,” legt Wood uit, terwijl hij zich nog eens op een wijntje trakteert en een beduimelde filtersigaret opsteekt. ,,Ik begin altijd bij het nulpunt.”
De Rolling Stone vindt dat hij zo langzamerhand wel genoeg heeft laten zien van z’n kant als schilder. Het is tijd om over te schakelen op die van muzikant. We hoeven alleen maar met galmende voetstappen een eindeloos lange wenteltrap af om het decor bij dat verhaal aan te passen. Wood voelt zich in deze ruimte met z’n rondslingerende gitaren en opnameapparatuur met honderden knoppen net zo thuis als in z’n schildersatelier. Jenny komt ons braaf achterna met alweer een halve liter bier en plaatst die op een luidsprekerbox. Uit die box knalt vanuit het niets een nummer waarop Bob Dylan samen met DJ Fontana en Scotty Moore in de weer is. ,,Een mooi stel, die laatste twee,” lacht Wood. ,,In de tijd dat ze met Elvis op pad waren, werden ze altijd over het hoofd gezien en kregen ze nooit loon naar werken. Het publiek had geen oog voor hen, dat wilde alleen Elvis. En vooral bij de meiden vingen DJ en Scotty bot. Weet je wat ze tegen mij zeiden? Dat ze het destijds helemaal niet erg hadden gevonden als Elvis was dood gegaan, want dan hadden zij eindelijk ook eens een paar ,chicks’ kunnen krijgen. Maar als je ’t mij vraagt hadden die twee helemaal niet te klagen in hun tijd met Elvis, want DJ kwam op een dag met het verhaal aanzetten dat een meid hem eens tijdens een live optreden oraal bevredigde. Terwijl hij gewoon achter de drums zat. Dat was in de tijd dat Elvis net was doorgebroken. Het was toen een gekkenhuis, waar ze ook kwamen. Die meid had een visnet over zich heengetrokken en Elvis had niks in de gaten. En het publiek kon er al helemaal niets van zien. Maar midden in een nummer viel het Elvis op dat DJ opeens wat vreemd begon te drummen en dus draait hij zich om en vraagt: ,He, DJ, je begint te zakken met je tempo, jongen.’ Waarop DJ niets anders dan wat gekreun uitbrengt. Even later draait Elvis zich weer geërgerd om en zegt: ,Verdomme DJ, nou ga je ineens voor de maat uit.’ ,Sorry, Elvis,’ roept DJ terug met een verheerlijkt gezicht, ,maar ik geloof dat ik net klaar ben gekomen.’
Wood geeft ons een flinke mep op de schouder en brult het uit. ,,Vind je dat geen geweldige mop? Ja, die Scotty en DJ konden er in hun tijd heel wat van. Ze hebben me toch sterke verhalen verteld, ongelooflijk. Elvis was altijd vrachtwagenchauffeur geweest en dat is ‘m kennelijk in z’n bloed blijven zitten. Want als ze met z’n drieën naar een optreden reden, wilde Elvis altijd achter het stuur. En omdat hij autorijden zo leuk vond, nam hij steeds omwegen. ,We pakken de toeristische route, mannen,’ zei hij dan. Met als gevolg dat het stel soms twee uren te laat voor een optreden kwam.”
Ron Wood is sinds 1976 lid van The Rolling Stones en moet dus zelf ook wel het een en ander hebben meegemaakt. Kan hij niet even een leuke anekdote uit z’n mouw schudden? De ogen van de gitarist beginnen te glinsteren van de pret. ,,Jongen, als ik daar over begin, dan ben ik morgen nog niet uitgepraat. Breek me de bek niet open. Ik herinner me dat we met The Stones een keer optraden in Frankfurt. We werden daar getrakteerd op Frankfurter worsten. Letterlijk, want tijdens het concert gooide iemand zo’n worst op het toneel. Keith ging op dat moment helemaal op in een gitaarsolo en hij zag die hele worst niet liggen. Tot hij er over uitglijdt en languit op het podium smakt. Met gitaar en al geveld door een Frankfurter worst, ik zal het nooit vergeten. Maar Keith liet zich niet kennen, hij speelde gewoon door en raakte de aansluiting met ons niet eens kwijt. Maar die verbaasde kop van hem op het moment dat hij viel, te gek.”
Over verbaasde koppen gesproken. Daar kan Wood nog wel een mooi verhaal over vertellen. ,,Mick Jagger en ik waren ooit een keer in New York om Marvin Gaye op te zien treden. Ik geloof dat het in het National Colosseum was, een groot stadion, in ieder geval. Na afloop zochten we hem thuis op, Mick voorop. Er hingen allemaal bekendheden rond, waarvan ik me Linda Ronstadt nog het beste herinner. Maar de man zelf was er niet. We dwaalden wat door het huis en ineens zagen we Marvin in de slaapkamer op de rand van het bed zitten. Wij naar binnen en Mick begint me daar een heel verhaal tegen hem af te steken. Zo van: ,Je had je concert met I Heard It Through The Grapevine moeten beginnen, dan had je het publiek meteen op je hand gehad’. En zo staat Mick maar door te ouwehoeren, over wat Marvin tijdens dat concert allemaal goed en fout gedaan had. Tot die man op de rand van het bed Mick eens goed aankijkt en zegt: ,Meneer Jagger, ik geloof niet dat u het door hebt, maar ik ben Marvin niet. Ik ben zijn broer. Marvin is even weg en komt over een uurtje terug.’ Man, had je die kop van Mick moeten zien. Hij wilde van schaamte wel door de grond zakken. Maar ik moet je zeggen dat ik het ook niet door had, want die vent leek sprekend op Marvin. Ja, ik koester die herinnering, want het is een van de weinige keren dat ik Mick echt heel klein heb zien worden.”
Heeft-ie ook nog wat leuks te melden over iemand als Bob Dylan,? ,,Mensen die hem voor het eerst leren kennen, raken vaak een beetje van hun stuk. Bob zegt namelijk zo goed als niets en dus denken de mensen: Hij mag me niet. Maar zo bedoelt hij het niet. Bob is niet arrogant. Ik heb laatst nog met hem gespeeld in Ierland. Ik was gastmuzikant, maar elke keer als ik tussen de coulissen verdween, kwam iemand van de band me achterna en zei: ,Bob wil dat je terugkomt en nog een nummer meedoet.’ Ik denk dat ik zo’n beetje driekwart van de set heb meegespeeld. Iemand gooide op een gegeven moment een grote cowboyhoed op het podium. Bob raapt het ding op en drukt ’m op mijn hoofd. Na afloop zegt ie: ,He Woody, elke keer als je met mij optreedt, zorg ik ervoor dat je een gratis hoed krijgt’. Even later vertrouwt hij me toe: ,He Woody, je moet eigenlijk in mijn band komen spelen.’ Waarop ik zeg: ,Waar heb je ’t over, ik speel toch al in jouw band?’ Ja, die ouwe Bob. Op zijn leeftijd nog altijd op tournee. Bijna non stop. Maar ik kan me dat wel voorstellen. Het is voor hem gemakkelijker om elke avond een zaal met duizenden mensen onder ogen te zien, dan zijn leven thuis. Want daar wachten onbetaalde rekeningen en zeurende huisgenoten op hem. Nee, dan kan-ie maar beter op het podium blijven, daar krijgt hij tenminste rust. Maar misschien is hij er ook wel aan verslaafd, want dat hebben wij muzikanten allemaal een beetje. Ikzelf ook. Elke avond als het negen uur is, krijg ik het gevoel dat ik het podium op moet. Zelfs maanden na een tournee met The Stones heb ik dat nog. Het zit in mijn bloed.”
Wood schenkt nog eens in. ,,Ik ben altijd een levensgenieter gebleven,” stelt hij met zelfkennis vast. ,,Ook al ben ik gestopt met het echte zware spul, zoals wodka. Maar ik mis het niet. Er is een tijd geweest dat ik veel te veel dronk. Maar wat wil je ook, met mijn manier van leven. Ik ben altijd een nachtdier geweest. Toen ik nog maar een schooljongen van een jaar of veertien was, ging ik niet naar bed voor vier of vijf uur ’s morgens. Ik zat dan maar dikke joints te draaien en naar elpees te luisteren. Weet je dat ik nog steeds van vinyl houd? Ik heb wat met dat ouderwetse spul. Als je jam op een elpee kliederde, kon je het er altijd weer afpoetsen. En dan dat ambachtelijke gedoe van een naald schoonmaken, prachtig. Praat me niet van cd’s. Die zijn me veel te onpersoonlijk. Maar ik ben misschien wat te nostalgisch ten opzichte van die dingen. Want voor mij zijn ze onlosmakelijk verbonden met mijn jongensjaren, toen ik de magie van muziek ontdekte. Ik luisterde naar van alles, van Mozart tot Muddy Waters. Ik had elpees van Louis Armstrong, Ella Fitzgerald en verder verdiepte ik me in soul en eigenlijk alles wat maar pop genoemd kon worden. Die brede smaak heb ik ook altijd voor muziekinstrumenten gehad. Ik heb me nooit alleen op de gitaar toegelegd. Sterker nog: Ik ben zelfs ooit begonnen als drummer.’’
En dan komt het gesprek op bassist Willy Weeks en drummer Andy Newmark. Muzikanten met wie Wood in 1974 voor het eerst in zijn eigen studio een plaat opnam. ,,Dat was hier vlakbij, in Richmond,” vertelt de muzikant. ,,Het huis staat er nog en is nu eigendom van Pete Townshend. Een poosje geleden ben ik bij hem langsgegaan om het nog eens te bekijken en oude herinneringen op te halen. ,Nou moet je voor de aardigheid eens mee komen naar beneden,’ zei Pete, nadat we een tijdje hadden zitten kletsen. Ik liep achter hem aan de trap af en daar stond ik weer in de studio, zoals ik die in 1974 gebouwd had. Er was niets veranderd, Pete had hem helemaal in tact gelaten. Hij zei: ,Ik zal hier nooit iets veranderen Woody, want dit is een beetje gewijde grond. Dit is immers de plaats waar jij je eerste plaat hebt opgenomen.’ Hij had gelijk, want ik realiseer me dat er in die tijd heel wat legendes die trappen op en af hebben gelopen.’’
,,Het heeft me altijd meegezeten,’’ zegt Wood terugkijkend op zijn leven.’’ Ik denk dat ik gewoon altijd op het juiste moment op de juiste plaats ben geweest. Maar ik heb nooit zitten wachten tot er wat gebeurde. En dat doe ik nog niet. Ik wil altijd aan de gang blijven.’’
Harry de Jong